interview Jan Soek met Maarten van der Weijden

"Ik dacht: ‘Ook al gaat het verkeerd, ik heb het goed gehad. Ik heb een mooi leven gehad. Als het fout gaat kan ik tevreden sterven.’

MAARTEN VAN DER WEIJDEN OVER ZIJN MOOISTE OVERWINNING DIE HIJ OOIT BEHAALDE

Ik meld me op de afgesproken tijd in zwembad Aquapulca in Dordrecht, het bad waar Maarten van der Weijden vrijwel iedere dag te vinden is om zijn baantjes te trekken, na een nacht vrijwel niet geslapen te hebben. Tien jaar gaat in een aantal donkere uren voorbij. Zie op tegen het gesprek en de wijze waarop Maarten mogelijk zal reageren als hij hoort dat ik een zoon verloren heb aan leukemie. Maarten blijkt niet aanwezig te zijn op de training in de betonnen zwemkolos in Dordrecht. Ik wacht .. Na tien minuten komt een reus van een kerel van twee meter vier, met een open en hartelijke blik, op mij af waarna hij mij begroet en aangeeft dat hij door de griep is getroffen. “Als je met me mee wilt gaan naar mijn flat? Het is vijf minuten lopen.” We gaan op weg , en om direct maar duidelijk te zijn wat mij is overkomen vertel ik hem in het kort mijn geschiedenis. Maarten is zichtbaar geroerd. Dat doet goed.

In zijn simpel ingerichte flat, waar ook zijn ‘zwemzus’ Etta woont, zet hij koffie en hebben we geen moeite het gesprek te beginnen. “Etta zwom ook. Er was tussen ons altijd een beetje een concurrentiestrijd. Als zij iets goed kon dan wilde ik dat ook graag goed kunnen. Dus ging ik ook zwemmen. Ik kijk daar nu anders tegen aan. Nu houd ik van het leven als sporter. Dat ik zwem is daarvoor het middel. Ik zou ook hebben kunnen wielrennen. Dat is alleen wat moeilijk als je met je twee meter vier op een fiets zit. Maar het leven zou hetzelfde zijn geweest. Ik trainde als jonkie ongeveer tien uur per week. Dat is heel veel. Je mist dan andere dingen, zoals het buiten spelen met klasgenootjes. Ik was mij daarvan niet bewust, want ik kreeg er zoveel andere zaken voor terug.” Dat hoor ik meer zeggen, dat ‘Ik kreeg er zoveel voor terug’.. Wat kreeg je dan terug? “ Het gevoel dat ik de beste was. Je had toen nog de Speedo-finales. Daar won ik van de acht afstanden zeven keer goud en één keer zilver. Dat was gewoon gaaf! Dat verveelt nooit, zeker niet op die leeftijd.” Je zwom later bij André Cats. “Ja, bij hem heb ik in 1999 mijn enige EJK gezwommen. Dat was in Moskou. Een bijzondere periode waarin dingen veranderden. Ik was wel goed, maar niet zeven keer de beste..” Was dat nog leuk? Want met name in Noord Holland, waar je voor DAW Alkmaaruitkwam, werd je daarvoor op handen gedragen. “Ja toch wel, want ik vond het leven als sporter toen leuk en niet die als winnaar. Een leven als sporter wordt leuk omdat je een doel hebt. De één heeft als doel heel goed te worden in een studie en de ander heeft als doel heel goed te worden als zwemmer. Ik houd van trainen. Vindt dat over het algemeen leuker dan het zwemmen van wedstrijden. Die hebben ook iets negatiefs. Je kunt verliezen en er is zoveel strijd. Bij de trainingen kun je ook veel lol hebben en als het daar een keer niet lukt, dan heb je weer een kans. Dat werd versterkt toen ik in Barneveld ging zwemmen bij DWK en op kamers ging. Daarvoor leefde ik totaal voor de sport. Alles moest op tijd gaan en ik moest vooral ‘gezond’ zijn. Mijn ouders motiveerden dat ook nog eens. Moest heel veel rust nemen, alles was heel strak gepland. Bij DWK ging alles heel serieus en geconcentreerd, maar we konden daar ook genieten van een biertje op zaterdagavond. Toen ontdekte ik voor het eerst dat sport en plezier te combineren was. Dat maakte het leuk. Hoewel, als ik ging eten dan deed ik dat op momenten dat het goed was voor het zwemmen. En als ik naar bed ging, deed ik dat omdat het goed was voor het zwemmen. Na een tijdje ging mij dat wel een beetje irriteren.” Hoe loste je dat op? “Niet dus. Dat sluimert door, maar had geen consequenties voor mijn prestaties omdat ik het idee had dat wat ik deed ik ook goed moest doen. Maar ik had mijn twijfels of het de goede manier van werken was. Na de EJK wilde ik de EK halen op de 1500 meter. Dat bleek een te grote stap. Dat ging niet door. Toen sprak ik met mijn zus Etta. Die zei: ‘Je hebt het EK niet gehaald, maar er is een WK Open Water. Dat is toch ook leuk! Wat je moet doen is een beetje anders gaan trainen!’ Ik moest voor die wedstrijd naar Hawaï en dat leek me hartstikke gaaf! Heb de kwalificatie gehaald, zwom in Hawaï en vond dat geweldig! Maar ik had nog steeds het idee dat alles wat ik deed alleen om het zwemmen draaide.. Een beetje eentonig. In Hawaï bleek ik echter al ziek.”

NOOIT GEDACHT AAN KANKER!
“In Hawaï voelde ik me benauwd. Kreeg medicijnen tegen astma, maar die hielpen niet. Hoestte veel en had hoofdpijn. Dat werd erger en erger tot ik in 2001 een gezichtsverlamming kreeg. Mijn huisarts in Barneveld, waar ik inmiddels dagelijks heen ging, constateerde wel iets vreemds maar hij wist niet wat het was. Dat duurde maar en duurde maar. Ik voelde me echter iedere dag slechter worden en heb toen contact gezocht met mijn oude huisarts in Warmenhuizen. Die man nam het allemaal wat serieuzer. Ik ging toen overigens ook dubbel zien en werd ’s ochtends zwetend wakker. Een test op ziekte van Pfeifer leverde niets op. De Barneveldse huisarts was verheugd: ‘Maarten, ik heb goed nieuws! Het is niet de ziekte van Pfeiffer '. Maar toch dacht hij dat er toch iets ernstigs aan de hand was. Bij mijzelf was nooit het idee opgekomen dat ik kanker had. Ik was jong en leefde immers gezond? Ben toen teruggegaan naar mijn huisarts in Wamenhuizen die mij doorstuurde naar het ziekenhuis in Alkmaar. Daar werd ik gelijk in een MRI-scan gedouwd. Het bleek geen hersentumor te zijn, waarvoor ze bang waren geweest.” Dat het goed mis was met Maarten was duidelijk. Uiteindelijk vermoedde men dat hij non-Hodgkin (lymfeklierkanker)had. “Ze brachten dat heel dramatisch. Ik vind het wel interessant hoe artsen slecht nieuws brengen.. Deze arts had als filosofie ‘Je moet eerst mensen shockeren, want het moet doordringen.'” Ik herken dat ‘gelijk recht voor de raap’.. “Precies, hij begon met ‘Je hebt een non-operabel gezwel tussen je longen zitten.’ Dat klinkt heftig, zeker toen hij ook nog eens de foto’s liet zien. Je stamelt dan: ‘Maar jullie kunnen het toch proberen!’. Stortte op dat moment je wereld niet? “Van de ene kant niet. Ik was wel verdoofd. Het was net of het niet echt was.” Je speelde de hoofdrol in je eigen film.. “Precies! Maar ik had me die maanden ernstig zorgen gemaakt en nu had die ernstige ziekte een naam! Het was wel vreselijk omdat die ziekte kanker heette, maar het had een naam! Nu konden we er iets tegen gaan doen en dat was ook wel weer bevredigend. Maar ze gingen nog steeds uit van non-Hodgkin en de kans op genezing was ruim negentig procent. Ik vond dat een hele flinke kans. Mijn ouders, die ook aanwezig waren bij het gesprek, reageerden hysterischer. Maar ik denk dat als je zelf hoort dat je kanker hebt, het minder erg is dan dat je hoort als iemand van wie je houdt kanker heeft! Je hebt dan meer het gevoel van ‘Ik kan het wel verdragen. We zien het wel..’. Beelden doemen voor mijn ogen op. Dezelfde confrontatie. Dezelfde reactie! Wilfred afwachtend en onwetend en wij helemaal van slag en helemaal kapot! Zo jong en dan deze ziekte! “Volgens mij is dat niet zo. Want als je mensen in het ziekenhuis hoort praten dan reageren ze van: ‘Het is zo erg, want hij is nog zo jong!’ Maar ik denk niet dat het nieuws om het te kunnen verdragen niet moeilijker is omdat je jong bent! Ze zeggen dan wel: ‘Je hebt nog zo weinig meegemaakt!’, maar voor het verdragen maakt het niks uit of je nou vijftien, twintig of tachtig bent. Ja, je gaat misschien dood, maar dat maakt volgens mij niet zoveel uit.” In Alkmaar zocht men verder. Ook het beenmerg kwam aan de beurt. Daar bleek dat leukemie meer waarschijnlijk leek. Maarten werd doorgestuurd naar het VU in Amsterdam waar de diagnose werd bevestigd. Hij kreeg vier chemokuren.”

IK WAS ÉÉN VAN HUN GEWORDEN!
“Toen ik het ziekenhuis in kwam als kankerpatiënt, dan zie je op zo’n afdeling allemaal kale hoofden en mensen die ziek zijn. Je wil daar niet bij horen! Dat vond ik heel angstig en heb toen gevraagd of ik niet op een kamer alleen kon liggen. Daar zou ik het beter kunnen verwerken. Ik was altijd iemand die alles op zichzelf deed. Ook met het zwemmen. Ik had mijn eigen ideeën, die ik vervolgens ook uitvoerde. En.. die nu te moeten delen met drie anderen op zo’n kamer vond ik een vreselijk idee. Maar er was een beddentekort en ik mocht blij zijn dat ik een kamer had. Toen mijn ouders weggingen en ik alleen was, merkte ik dat ik het niet vervelend vond. Al die mensen om mij heen hadden immers hetzelfde! Dus je was opeens in een wereld waar dat normaal was. Ik was niet meer degene die kanker had, ik was één van hun.” Lotgenoten worden bondgenoten. “Ja precies, en dat vond ik juist heel prettig! En dat is zo gebleven door de kuren heen. Heb ook heel interessante gesprekken gehad met mensen over hun leven, de keuzes die je maakt en verwachtingspatronen.” Word je in die periode vlug ouder, volwassener en wijzer? “Ja, ja, je groeit sneller op!” Naar volwassenheid.. “Ja zeker! Mijn grootste winst, in tegenstelling tot Lance Armstrong die de dag van zijn diagnose bestempelt als de mooiste dag in zijn leven, is dat ik heel veel geleerd heb en er wijzer van ben geworden, ook door die diagnose, maar dat al die dingen niet opwegen tegen de pijn die ik toen heb gehad!” Zeiden mensen ook tegen je: ‘Zet hem op! Je moet vechten!’ Kon jij inhoud geven aan dit soort goedbedoelde woorden? “De boeken de Armstrong heeft geschreven staan er vol van! “Hoe deed je dat? “Geen idee!” Jij dus ook niet. Mijn zoon wist het ook niet… Die zei: ‘Pa, ze zeggen dat ik moet vechten, maar ik weet niet hoe..’ Maarten herkent het: “Nee, ik heb ik op mijn bed gelegen en het laten gebeuren. Het is een ‘ondergaan van’.” Was je boos dat het juist jou overkwam? “Nee, dat is het voordeel dat ik het ook wiskundig benaderde.. Ik maakte een kansberekening.. Ik kon het niet anders zien dan toeval. Ik vind daarom dat Armstrong ook een beetje populistisch bezig is om te denken dat jij invloed hebt op je eigen genezing. Maar volgens mij is het niet anders dan dat je een celletje hebt dat verkeerd gaat werken en zich ook nog eens vermenigvuldigt. Dan kun je wel zeggen: ‘Je moet positief denken, dan heb je een grotere kans!” Maar dat heeft me altijd heel erg tegengestaan. Daar heb ik ook met artsen over gepraat, waarbij ik moet zeggen dat sommigen ook die overtuiging van dat positivisme wel hebben. En het schijnt ook wel zo te zijn dat als je positief denkt je weerstand misschien ietsje groter is en de kans op overleving ietsjes, ietsjes, ietsjes wordt vergroot. Maar de invloed van dat positieve denken is bij veruit de meesten of niet aanwezig, of in een dusdanig kleine hoeveelheid dat het weinig uitmaakt.”

IK LEEFDE IN EEN ANDERE WERELD
Maarten moest vier kuren ondergaan. Direct bij de eerste kuur was hij al ‘schoon’, wat betekent dat geen kankercellen meer werden aangetroffen. Maar vervolgbehandelingen met drie andere kuren waren noodzakelijk om meer zekerheid te krijgen. Tussen de kuren door mocht hij telkens twee weken naar huis, vermagerd en met een kaal hoofd. Hij voelde zich daar niet echt prettig. “Ik leefde in een andere wereld. Ik vond het in het ziekenhuis ook prettiger dan thuis. Ik voelde me daar een vreemde. Kwam ook niet veel buiten, want ik was in die tijd echt heel moe. Was ook continue misselijk tijdens de behandelingen, waarbij ik veel moest spugen. Ik was toen negentien. Ik weet nog dat ik voor mijn twintigste mijn tweede chemozakje kreeg..” Heb je altijd wel het gevoel gehad dat het goed zou komen? “Ja, ik had dat overlevingsidee, dat bij iedereen om mij heen ook heerste! Overigens ook bij mensen die het niet gehaald hebben. Hoewel het iets dubbels had. Aan de ene kant dacht ik: ‘Het komt wel goed’ en aan de andere kant was er ook iets van: ‘We zien het allemaal wel’. Maar ook realiseerde ik mij terdege dat wat er ook gebeuren zou, het verstandig was er nog van te genieten.” Je was je bewust van de mogelijke eindigheid van het leven en dat je dat dus goed inhoud moest geven? “Ja precies! Dat was vanaf de eerste kuur al. Het kan goed of fout gaan, maar je moet er nu van genieten want nu ben je er in ieder geval nog.. Ik had niet de behoefte om nog dingen te gaan doen omdat ik er mogelijk binnenkort niet meer zou zijn! Dat had gekund, maar ik was tevreden over de dingen die ik tot nu toe had gedaan. Dacht, ook al gaat het verkeerd, ik heb het goed gehad. Ik heb een mooi leven gehad. Als het fout gaat kan ik tevreden sterven.” Vind je het overigens vervelend om hierover nog te praten? Zijn antwoord klinkt beslist: “Nee helemaal niet! Natuurlijk niet!” Zijn er nog mensen met wie je momenteel kunt praten als jij er behoefte aan hebt? “Dat is wel een goede vraag. Vorig jaar zomer tijdens de NK zwom ik alleen de achthonderd meter, want ik ging naar een door het Koningin Wilhelmina Fonds georganiseerde beurs in de RAI in Amsterdam. En toen verbaasde ik mij heel erg, want ze hadden daar allemaal soorten ‘kankertafeltjes’. Dus een tafeltje voor darmkanker, één voor leukemie, één voor longkanker, enzovoort. Dat vond ik absurd. Ik dacht, goh, er zijn dus mensen die helemaal naar Amsterdam komen om aan ‘hun’ tafeltje te gaan zitten om met een wildvreemde te gaan praten over hun problemen.. Dan ben ik in de gelukkige omstandigheid dat ik, door mijn werk binnen de Tegenprestatie en voor het KWF, regelmatig journalisten over de vloer krijg die het daarover willen hebben. Dat is voor mij geweldig! Dat vind ik ontzettend prettig.” Dat heeft dus mogelijk toch met verwerking te maken. “Uh.. Ja, aan de ene kant wel.. Maar het is meer een ‘meenemen van dingen die zijn gebeurd’. Ik ben ziek geweest en wil dat meenemen in mijn leven! Ik wil er over blijven praten, want het is iets heel indrukwekkends geweest.” Zover was het echter nog niet. Tijdens de laatste kuur werd Maarten ook nog eens getroffen door een hersenvliesontsteking, daar waar hem eerder verteld was dat een griepje hem fataal zou kunnen worden. “Ik vertrouwde echter op mijn artsen. Het was een vreselijke periode. Ik had hoge koorts. Kon niet staan. Niet naar het toilet. Helemaal niets!” Ging je psychisch toen niet kapot Maarten? Had je niet van die momenten, als het donker was en je eenzaam in je bed lag, dat je er finaal doorheen zat? Hij zucht diep. “Nou ja.. Het enige moment waar ik nu aan terugdenk als moment van zwakte was toen ik die vreselijke pijn had en daar de diagnose ‘hersenvliesontsteking’ er ook nog eens bijkwam. De artsen hielden op dat moment rekening met de mogelijkheid dat de leukemie terug was. Op een zonnige dag kwamen ze mij vertellen: ‘Je hebt geluk, het is de allergie van de chemotherapie, de leukemie is niet terug!’ Toen dacht ik bij mijzelf: ‘Het interesseert me geen moer!! Ik lig ziek op bed en heb vreselijke pijn! Als het leukemie geweest was, het kan me niet schelen! Ik wil van die pijn af! Als de leukemie terug was geweest dan was het een ‘kortere weg’ geweest dan nu het geval lijkt!’ Wat ik wel merkte was dat mijn ‘topsportgeschiedenis’ een voordeel is geweest! Want als ik vijftienhonderd meter zwem, waarvan ik overigens wel geniet, dan heb ik ook heel veel pijn! Dus het stap voor stap bekijken van je ziekte, dus die pijn met de gedachte: ‘Misschien is het morgen beter’, neem je mee ook in de behandeling.” Heb je het gevoel dat je uiteindelijk het hele proces van je ziekte alleen heb moeten doorlopen? Of zijn anderen ook belangrijk voor je geweest? “Je moet het wel zelf doen, ja. Andere mensen moeten je echter wel ondersteunen! Toen mijn vader in het begin tegen mij zei: ‘Wat er ook gebeurt, we moeten wel blijven genieten’, was dat een gouden opmerking waar ik wat mee kon! Wat mij ook opviel was dat mensen die door mij eerst kennissen werden gezien, zich ineens tot vrienden ontpopten. Dat geeft je steun! Maar nogmaals, je moet het wel zelf ondergaan!” Maarten mocht naar huis. Door de hersenvliesontsteking was hij echter zwakker dan verwacht. Hij had gedacht dat hij na een paar weken al op de fiets kon rondrijden, maar dat viel tegen. “Ik moest mijn voldoening halen uit het feit dat ik de eerste weken per dag vijf minuten op een stoel kon zitten en was blij als er een minuut bij kwam. Daarnaast was er de angst dat de leukemie terug zou komen. Die kans was er, aangezien na lang aandringen mij was gezegd dat de kans op uiteindelijke genezing vijftig procent zou zijn. Dat maakte angstig. Ja, die angst is me heel lang bijgebleven, ook toen bleek dat alles voorspoedig verliep. Je merkt dat ik nu verkouden ben. Wat grieperig. Ik had daar het eerste jaar ook last van en dacht direct het ergste. Het zal toch niet zijn dat…”

MAARTEN IS TERUG!
Het is augustus 2004. Op de website www.detegenprestatie is te lezen: Maarten zwemt 14 augustus het record uit de boeken!!! Drie jaar na zijn behandeling voor leukemie heeft de Noordhollandse langeafstandszwemmer Maarten van der Weijden (23) de IJsselmeer Zwemmarathon Stavoren-Medemblik (22 km.) gewonnen in een nieuwe recordtijd van 4.20.58.17. Maarten werd hiermee tevens Nationaal Kampioen Marathonzwemmen. Het oude record voor de IJsselmeermarathon stond sinds vorig jaar met 4.33.04 op naam van de Duitse zwemmer Timm Leuchtmann. Maarten is terug en hoe! Gelouterd en volwassen, het zwemmen niet vergeten en verleerd. Hij besluit zijn sport, en dus zijn leven, te combineren met een actie voor het KWF. Onder de naam De Tegenprestatie besluit hij te laten zien dat er een leven na kanker bestaat dat de moeite meer dan waard is! Het zwemmen combineert de boomlange zwemmer voortaan met ook acties ten behoeve van het KWF. Duizenden moedigen hem aan bij zijn oversteek! Duizenden ook steunen hem in zijn streven geld bijeen te halen voor het KWF! Ruim 40.000 euro is inmiddels overgemaakt op het rekeningnummer van De Tegenprestatie en er staat nog meer te gebeuren!

Dit is een deel uit het interview dat Jan Soek met Maarten van der Weijden had. Het hele interview is te lezen in de zomereditie van SPORT/plus.